Vervoeging van freaken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik freak
    • jij freakt
    • hij/zij/het freakt
    • wij freaken
    • jullie freaken
    • zij freaken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik freakte
    • jij freakte
    • hij/zij/het freakte
    • wij freakten
    • jullie freakten
    • zij freakten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gefreakt
    • jij hebt gefreakt
    • hij/zij/het heeft gefreakt
    • wij hebben gefreakt
    • jullie hebben gefreakt
    • zij hebben gefreakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gefreakt
    • jij had gefreakt
    • hij/zij/het had gefreakt
    • wij hadden gefreakt
    • jullie hadden gefreakt
    • zij hadden gefreakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal freaken
    • jij zult freaken
    • hij/zij/het zal freaken
    • wij zullen freaken
    • jullie zullen freaken
    • zij zullen freaken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gefreakt hebben
    • jij zult gefreakt hebben
    • hij/zij/het zal gefreakt hebben
    • wij zullen gefreakt hebben
    • jullie zullen gefreakt hebben
    • zij zullen gefreakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou freaken
    • jij zou freaken
    • hij/zij/het zou freaken
    • wij zouden freaken
    • jullie zouden freaken
    • zij zouden freaken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gefreakt
    • jij zou hebben gefreakt
    • hij/zij/het zou hebben gefreakt
    • wij zouden hebben gefreakt
    • jullie zouden hebben gefreakt
    • zij zouden hebben gefreakt
  • Imperatief

    • jij freak
    • jullie freakt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van freaken