Vervoeging van freewheelen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik freewheel
- jij freewheelt
- hij/zij/het freewheelt
- wij freewheelen
- jullie freewheelen
- zij freewheelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik freewheelde
- jij freewheelde
- hij/zij/het freewheelde
- wij freewheelden
- jullie freewheelden
- zij freewheelden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefreewheeld
- jij hebt gefreewheeld
- hij/zij/het heeft gefreewheeld
- wij hebben gefreewheeld
- jullie hebben gefreewheeld
- zij hebben gefreewheeld
Voltooid verleden tijd
- ik had gefreewheeld
- jij had gefreewheeld
- hij/zij/het had gefreewheeld
- wij hadden gefreewheeld
- jullie hadden gefreewheeld
- zij hadden gefreewheeld
Toekomende tijd I
- ik zal freewheelen
- jij zult freewheelen
- hij/zij/het zal freewheelen
- wij zullen freewheelen
- jullie zullen freewheelen
- zij zullen freewheelen
Toekomende tijd II
- ik zal gefreewheeld hebben
- jij zult gefreewheeld hebben
- hij/zij/het zal gefreewheeld hebben
- wij zullen gefreewheeld hebben
- jullie zullen gefreewheeld hebben
- zij zullen gefreewheeld hebben
Conditionalis I
- ik zou freewheelen
- jij zou freewheelen
- hij/zij/het zou freewheelen
- wij zouden freewheelen
- jullie zouden freewheelen
- zij zouden freewheelen
Conditionalis II
- ik zou hebben gefreewheeld
- jij zou hebben gefreewheeld
- hij/zij/het zou hebben gefreewheeld
- wij zouden hebben gefreewheeld
- jullie zouden hebben gefreewheeld
- zij zouden hebben gefreewheeld
Imperatief
- jij freewheel
- jullie freewheelt