Vervoeging van fronsen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik frons
- jij fronst
- hij/zij/het fronst
- wij fronsen
- jullie fronsen
- zij fronsen
Onvoltooid verleden tijd
- ik fronste
- jij fronste
- hij/zij/het fronste
- wij fronsten
- jullie fronsten
- zij fronsten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gefronst
- jij hebt gefronst
- hij/zij/het heeft gefronst
- wij hebben gefronst
- jullie hebben gefronst
- zij hebben gefronst
Voltooid verleden tijd
- ik had gefronst
- jij had gefronst
- hij/zij/het had gefronst
- wij hadden gefronst
- jullie hadden gefronst
- zij hadden gefronst
Toekomende tijd I
- ik zal fronsen
- jij zult fronsen
- hij/zij/het zal fronsen
- wij zullen fronsen
- jullie zullen fronsen
- zij zullen fronsen
Toekomende tijd II
- ik zal gefronst hebben
- jij zult gefronst hebben
- hij/zij/het zal gefronst hebben
- wij zullen gefronst hebben
- jullie zullen gefronst hebben
- zij zullen gefronst hebben
Conditionalis I
- ik zou fronsen
- jij zou fronsen
- hij/zij/het zou fronsen
- wij zouden fronsen
- jullie zouden fronsen
- zij zouden fronsen
Conditionalis II
- ik zou hebben gefronst
- jij zou hebben gefronst
- hij/zij/het zou hebben gefronst
- wij zouden hebben gefronst
- jullie zouden hebben gefronst
- zij zouden hebben gefronst
Imperatief
- jij frons
- jullie fronst