Vervoeging van frotteren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik frotteer
    • jij frotteert
    • hij/zij/het frotteert
    • wij frotteren
    • jullie frotteren
    • zij frotteren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik frotteerde
    • jij frotteerde
    • hij/zij/het frotteerde
    • wij frotteerden
    • jullie frotteerden
    • zij frotteerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gefrotteerd
    • jij hebt gefrotteerd
    • hij/zij/het heeft gefrotteerd
    • wij hebben gefrotteerd
    • jullie hebben gefrotteerd
    • zij hebben gefrotteerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gefrotteerd
    • jij had gefrotteerd
    • hij/zij/het had gefrotteerd
    • wij hadden gefrotteerd
    • jullie hadden gefrotteerd
    • zij hadden gefrotteerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal frotteren
    • jij zult frotteren
    • hij/zij/het zal frotteren
    • wij zullen frotteren
    • jullie zullen frotteren
    • zij zullen frotteren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gefrotteerd hebben
    • jij zult gefrotteerd hebben
    • hij/zij/het zal gefrotteerd hebben
    • wij zullen gefrotteerd hebben
    • jullie zullen gefrotteerd hebben
    • zij zullen gefrotteerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou frotteren
    • jij zou frotteren
    • hij/zij/het zou frotteren
    • wij zouden frotteren
    • jullie zouden frotteren
    • zij zouden frotteren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gefrotteerd
    • jij zou hebben gefrotteerd
    • hij/zij/het zou hebben gefrotteerd
    • wij zouden hebben gefrotteerd
    • jullie zouden hebben gefrotteerd
    • zij zouden hebben gefrotteerd
  • Imperatief

    • jij frotteer
    • jullie frotteert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van frotteren