Vervoeging van fuseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik fuseer
    • jij fuseert
    • hij/zij/het fuseert
    • wij fuseren
    • jullie fuseren
    • zij fuseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik fuseerde
    • jij fuseerde
    • hij/zij/het fuseerde
    • wij fuseerden
    • jullie fuseerden
    • zij fuseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gefuseerd
    • jij hebt gefuseerd
    • hij/zij/het heeft gefuseerd
    • wij hebben gefuseerd
    • jullie hebben gefuseerd
    • zij hebben gefuseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gefuseerd
    • jij had gefuseerd
    • hij/zij/het had gefuseerd
    • wij hadden gefuseerd
    • jullie hadden gefuseerd
    • zij hadden gefuseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal fuseren
    • jij zult fuseren
    • hij/zij/het zal fuseren
    • wij zullen fuseren
    • jullie zullen fuseren
    • zij zullen fuseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gefuseerd hebben
    • jij zult gefuseerd hebben
    • hij/zij/het zal gefuseerd hebben
    • wij zullen gefuseerd hebben
    • jullie zullen gefuseerd hebben
    • zij zullen gefuseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou fuseren
    • jij zou fuseren
    • hij/zij/het zou fuseren
    • wij zouden fuseren
    • jullie zouden fuseren
    • zij zouden fuseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gefuseerd
    • jij zou hebben gefuseerd
    • hij/zij/het zou hebben gefuseerd
    • wij zouden hebben gefuseerd
    • jullie zouden hebben gefuseerd
    • zij zouden hebben gefuseerd
  • Imperatief

    • jij fuseer
    • jullie fuseert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van fuseren