Vervoeging van garneren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik garneer
    • jij garneert
    • hij/zij/het garneert
    • wij garneren
    • jullie garneren
    • zij garneren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik garneerde
    • jij garneerde
    • hij/zij/het garneerde
    • wij garneerden
    • jullie garneerden
    • zij garneerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gegarneerd
    • jij hebt gegarneerd
    • hij/zij/het heeft gegarneerd
    • wij hebben gegarneerd
    • jullie hebben gegarneerd
    • zij hebben gegarneerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gegarneerd
    • jij had gegarneerd
    • hij/zij/het had gegarneerd
    • wij hadden gegarneerd
    • jullie hadden gegarneerd
    • zij hadden gegarneerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal garneren
    • jij zult garneren
    • hij/zij/het zal garneren
    • wij zullen garneren
    • jullie zullen garneren
    • zij zullen garneren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gegarneerd hebben
    • jij zult gegarneerd hebben
    • hij/zij/het zal gegarneerd hebben
    • wij zullen gegarneerd hebben
    • jullie zullen gegarneerd hebben
    • zij zullen gegarneerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou garneren
    • jij zou garneren
    • hij/zij/het zou garneren
    • wij zouden garneren
    • jullie zouden garneren
    • zij zouden garneren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gegarneerd
    • jij zou hebben gegarneerd
    • hij/zij/het zou hebben gegarneerd
    • wij zouden hebben gegarneerd
    • jullie zouden hebben gegarneerd
    • zij zouden hebben gegarneerd
  • Imperatief

    • jij garneer
    • jullie garneert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van garneren