Vervoeging van garneren
Onbepaalde wijs (infinitief): garneren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik garneer
- jij garneert
- hij/zij/het garneert
- wij garneren
- jullie garneren
- zij garneren
Présent
- je garnis
- tu garnis
- il/elle garnit
- nous garnissons
- vous garnissez
- ils/elles garnissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik garneerde
- jij garneerde
- hij/zij/het garneerde
- wij garneerden
- jullie garneerden
- zij garneerden
Indicatif imparfait
- je garnissais
- tu garnissais
- il/elle garnissait
- nous garnissions
- vous garnissiez
- ils/elles garnissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegarneerd
- jij hebt gegarneerd
- hij/zij/het heeft gegarneerd
- wij hebben gegarneerd
- jullie hebben gegarneerd
- zij hebben gegarneerd
Indicatif passé composé
- j'ai garni
- tu as garni
- il/elle a garni
- nous avons garni
- vous avez garni
- ils/elles ont garni
Voltooid verleden tijd
- ik had gegarneerd
- jij had gegarneerd
- hij/zij/het had gegarneerd
- wij hadden gegarneerd
- jullie hadden gegarneerd
- zij hadden gegarneerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais garni
- tu avais garni
- il/elle avait garni
- nous avions garni
- vous aviez garni
- ils/elles avaient garni
Toekomende tijd I
- ik zal garneren
- jij zult garneren
- hij/zij/het zal garneren
- wij zullen garneren
- jullie zullen garneren
- zij zullen garneren
Indicatif futur
- je garnirai
- tu garniras
- il/elle garnira
- nous garnirons
- vous garnirez
- ils/elles garniront
Toekomende tijd II
- ik zal gegarneerd hebben
- jij zult gegarneerd hebben
- hij/zij/het zal gegarneerd hebben
- wij zullen gegarneerd hebben
- jullie zullen gegarneerd hebben
- zij zullen gegarneerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai garni
- tu auras garni
- il/elle aura garni
- nous aurons garni
- vous aurez garni
- ils/elles auront garni
Conditionalis I
- ik zou garneren
- jij zou garneren
- hij/zij/het zou garneren
- wij zouden garneren
- jullie zouden garneren
- zij zouden garneren
Conditionnel présent
- je garnirais
- tu garnirais
- il/elle garnirait
- nous garnirions
- vous garniriez
- ils/elles garniraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gegarneerd
- jij zou hebben gegarneerd
- hij/zij/het zou hebben gegarneerd
- wij zouden hebben gegarneerd
- jullie zouden hebben gegarneerd
- zij zouden hebben gegarneerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais garni
- tu aurais garni
- il/elle aurait garni
- nous aurions garni
- vous auriez garni
- ils/elles auraient garni
Imperatief
- jij garneer
- jullie garneert
Impératif
- tu garnis
- vous garnissez