Vervoeging van gaslaan
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sla ga
- jij slaat ga
- hij/zij/het slaat ga
- wij slaan ga
- jullie slaan ga
- zij slaan ga
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloeg ga
- jij sloeg ga
- hij/zij/het sloeg ga
- wij sloegen ga
- jullie sloegen ga
- zij sloegen ga
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gageslagen
- jij hebt gageslagen
- hij/zij/het heeft gageslagen
- wij hebben gageslagen
- jullie hebben gageslagen
- zij hebben gageslagen
Voltooid verleden tijd
- ik had gageslagen
- jij had gageslagen
- hij/zij/het had gageslagen
- wij hadden gageslagen
- jullie hadden gageslagen
- zij hadden gageslagen
Toekomende tijd I
- ik zal gaslaan
- jij zult gaslaan
- hij/zij/het zal gaslaan
- wij zullen gaslaan
- jullie zullen gaslaan
- zij zullen gaslaan
Toekomende tijd II
- ik zal gageslagen hebben
- jij zult gageslagen hebben
- hij/zij/het zal gageslagen hebben
- wij zullen gageslagen hebben
- jullie zullen gageslagen hebben
- zij zullen gageslagen hebben
Conditionalis I
- ik zou gaslaan
- jij zou gaslaan
- hij/zij/het zou gaslaan
- wij zouden gaslaan
- jullie zouden gaslaan
- zij zouden gaslaan
Conditionalis II
- ik zou hebben gageslagen
- jij zou hebben gageslagen
- hij/zij/het zou hebben gageslagen
- wij zouden hebben gageslagen
- jullie zouden hebben gageslagen
- zij zouden hebben gageslagen
Imperatief
- jij sla ga
- jullie slaat ga