Vervoeging van gelijkliggen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het ligt gelijk
- zij liggen gelijk
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het lag gelijk
- zij lagen gelijk
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gelijkgelegen
- zij hebben gelijkgelegen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gelijkgelegen
- zij hadden gelijkgelegen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal gelijkliggen
- zij zult gelijkliggen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gelijkgelegen hebben
- zij zult gelijkgelegen hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal gelijkliggen
- zij zullen gelijkliggen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gelijkgelegen
- zij zullen hebben gelijkgelegen