Vervoeging van geuren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik geur
- jij geurt
- hij/zij/het geurt
- wij geuren
- jullie geuren
- zij geuren
Indicativo presente
- yo huelo
- tú hueles
- él/ella huele
- nosotros olemos
- vosotros oléis
- ellos/ellas huelen
Onvoltooid verleden tijd
- ik geurde
- jij geurde
- hij/zij/het geurde
- wij geurden
- jullie geurden
- zij geurden
Indefinido
- yo olí
- tú oliste
- él/ella olió
- nosotros olimos
- vosotros olisteis
- ellos/ellas olieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegeurd
- jij hebt gegeurd
- hij/zij/het heeft gegeurd
- wij hebben gegeurd
- jullie hebben gegeurd
- zij hebben gegeurd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he olido
- tú has olido
- él/ella ha olido
- nosotros hemos olido
- vosotros habéis olido
- ellos/ellas han olido
Voltooid verleden tijd
- ik had gegeurd
- jij had gegeurd
- hij/zij/het had gegeurd
- wij hadden gegeurd
- jullie hadden gegeurd
- zij hadden gegeurd
Pluscuamperfecto
- yo había olido
- tú habías olido
- él/ella había olido
- nosotros habíamos olido
- vosotros habíais olido
- ellos/ellas habían olido
Toekomende tijd I
- ik zal geuren
- jij zult geuren
- hij/zij/het zal geuren
- wij zullen geuren
- jullie zullen geuren
- zij zullen geuren
Futuro I
- yo oleré
- tú olerás
- él/ella olerá
- nosotros oleremos
- vosotros oleréis
- ellos/ellas olerán
Toekomende tijd II
- ik zal gegeurd hebben
- jij zult gegeurd hebben
- hij/zij/het zal gegeurd hebben
- wij zullen gegeurd hebben
- jullie zullen gegeurd hebben
- zij zullen gegeurd hebben
Futuro perfecto
- yo habré olido
- tú habrás olido
- él/ella habrá olido
- nosotros habremos olido
- vosotros habréis olido
- ellos/ellas habrán olido
Conditionalis I
- ik zou geuren
- jij zou geuren
- hij/zij/het zou geuren
- wij zouden geuren
- jullie zouden geuren
- zij zouden geuren
Condicional
- yo olería
- tú olerías
- él/ella olería
- nosotros oleríamos
- vosotros oleríais
- ellos/ellas olerían
Conditionalis II
- ik zou hebben gegeurd
- jij zou hebben gegeurd
- hij/zij/het zou hebben gegeurd
- wij zouden hebben gegeurd
- jullie zouden hebben gegeurd
- zij zouden hebben gegeurd
Condicional perfecto
- yo habría olido
- tú habrías olido
- él/ella habría olido
- nosotros habríamos olido
- vosotros habríais olido
- ellos/ellas habrían olido
Imperatief
- jij geur
- jullie geurt
Imperativo presente
- tú huele
- vosotros oled