Vervoeging van gewinnen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik gewin
    • jij gewint
    • hij/zij/het gewint
    • wij gewinnen
    • jullie gewinnen
    • zij gewinnen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik gewon
    • jij gewon
    • hij/zij/het gewon
    • wij gewonnen
    • jullie gewonnen
    • zij gewonnen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gewonnen
    • jij hebt gewonnen
    • hij/zij/het heeft gewonnen
    • wij hebben gewonnen
    • jullie hebben gewonnen
    • zij hebben gewonnen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gewonnen
    • jij had gewonnen
    • hij/zij/het had gewonnen
    • wij hadden gewonnen
    • jullie hadden gewonnen
    • zij hadden gewonnen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal gewinnen
    • jij zult gewinnen
    • hij/zij/het zal gewinnen
    • wij zullen gewinnen
    • jullie zullen gewinnen
    • zij zullen gewinnen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gewonnen hebben
    • jij zult gewonnen hebben
    • hij/zij/het zal gewonnen hebben
    • wij zullen gewonnen hebben
    • jullie zullen gewonnen hebben
    • zij zullen gewonnen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou gewinnen
    • jij zou gewinnen
    • hij/zij/het zou gewinnen
    • wij zouden gewinnen
    • jullie zouden gewinnen
    • zij zouden gewinnen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gewonnen
    • jij zou hebben gewonnen
    • hij/zij/het zou hebben gewonnen
    • wij zouden hebben gewonnen
    • jullie zouden hebben gewonnen
    • zij zouden hebben gewonnen
  • Imperatief

    • jij gewin
    • jullie gewint

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van gewinnen