Vervoeging van goedachten

Onbepaalde wijs (infinitief): goedachten

Vertaling: to choose

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik acht goed
  • jij acht goed
  • hij/zij/het acht goed
  • wij achten goed
  • jullie achten goed
  • zij achten goed

Present

  • I choose
  • you choose
  • he/she/it chooses
  • we choose
  • you choose
  • they choose

Onvoltooid verleden tijd

  • ik achtte goed
  • jij achtte goed
  • hij/zij/het achtte goed
  • wij achtten goed
  • jullie achtten goed
  • zij achtten goed

Simple past

  • I chose
  • you chose
  • he/she/it chose
  • we chose
  • you chose
  • they chose

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb goedgeacht
  • jij hebt goedgeacht
  • hij/zij/het heeft goedgeacht
  • wij hebben goedgeacht
  • jullie hebben goedgeacht
  • zij hebben goedgeacht

Present perfect

  • I have chosen
  • you have chosen
  • he/she/it has chosen
  • we have chosen
  • you have chosen
  • they have chosen

Voltooid verleden tijd

  • ik had goedgeacht
  • jij had goedgeacht
  • hij/zij/het had goedgeacht
  • wij hadden goedgeacht
  • jullie hadden goedgeacht
  • zij hadden goedgeacht

Past perfect

  • I had chosen
  • you had chosen
  • he/she/it had chosen
  • we had chosen
  • you had chosen
  • they had chosen

Toekomende tijd I

  • ik zal goedachten
  • jij zult goedachten
  • hij/zij/het zal goedachten
  • wij zullen goedachten
  • jullie zullen goedachten
  • zij zullen goedachten

Future

  • I will choose
  • you will choose
  • he/she/it will choose
  • we will choose
  • you will choose
  • they will choose

Toekomende tijd II

  • ik zal goedgeacht hebben
  • jij zult goedgeacht hebben
  • hij/zij/het zal goedgeacht hebben
  • wij zullen goedgeacht hebben
  • jullie zullen goedgeacht hebben
  • zij zullen goedgeacht hebben

Future perfect

  • I will have chosen
  • you will have chosen
  • he/she/it will have chosen
  • we will have chosen
  • you will have chosen
  • they will have chosen

Conditionalis I

  • ik zou goedachten
  • jij zou goedachten
  • hij/zij/het zou goedachten
  • wij zouden goedachten
  • jullie zouden goedachten
  • zij zouden goedachten

Conditional present

  • I would choose
  • you would choose
  • he/she/it would choose
  • we would choose
  • you would choose
  • they would choose

Conditionalis II

  • ik zou hebben goedgeacht
  • jij zou hebben goedgeacht
  • hij/zij/het zou hebben goedgeacht
  • wij zouden hebben goedgeacht
  • jullie zouden hebben goedgeacht
  • zij zouden hebben goedgeacht

Conditional perfect

  • I would have chosen
  • you would have chosen
  • he/she/it would have chosen
  • we would have chosen
  • you would have chosen
  • they would have chosen

Imperatief

  • jij acht goed
  • jullie acht goed

Imperative

  • you choose
  • you choose