Vervoeging van goeddunken

Onbepaalde wijs (infinitief): goeddunken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dunk goed
    • jij dunkt goed
    • hij/zij/het dunkt goed
    • wij dunken goed
    • jullie dunken goed
    • zij dunken goed
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik docht goed
    • jij docht goed
    • hij/zij/het docht goed
    • wij dochten goed
    • jullie dochten goed
    • zij dochten goed
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb goedgedocht
    • jij hebt goedgedocht
    • hij/zij/het heeft goedgedocht
    • wij hebben goedgedocht
    • jullie hebben goedgedocht
    • zij hebben goedgedocht
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had goedgedocht
    • jij had goedgedocht
    • hij/zij/het had goedgedocht
    • wij hadden goedgedocht
    • jullie hadden goedgedocht
    • zij hadden goedgedocht
  • Toekomende tijd I

    • ik zal goeddunken
    • jij zult goeddunken
    • hij/zij/het zal goeddunken
    • wij zullen goeddunken
    • jullie zullen goeddunken
    • zij zullen goeddunken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal goedgedocht hebben
    • jij zult goedgedocht hebben
    • hij/zij/het zal goedgedocht hebben
    • wij zullen goedgedocht hebben
    • jullie zullen goedgedocht hebben
    • zij zullen goedgedocht hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou goeddunken
    • jij zou goeddunken
    • hij/zij/het zou goeddunken
    • wij zouden goeddunken
    • jullie zouden goeddunken
    • zij zouden goeddunken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben goedgedocht
    • jij zou hebben goedgedocht
    • hij/zij/het zou hebben goedgedocht
    • wij zouden hebben goedgedocht
    • jullie zouden hebben goedgedocht
    • zij zouden hebben goedgedocht
  • Imperatief

    • jij dunk goed
    • jullie dunkt goed