Vervoeging van goedhouden

Onbepaalde wijs (infinitief): goedhouden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik houd goed
    • jij houdt goed
    • hij/zij/het houdt goed
    • wij houden goed
    • jullie houden goed
    • zij houden goed
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hield goed
    • jij hield goed
    • hij/zij/het hield goed
    • wij hielden goed
    • jullie hielden goed
    • zij hielden goed
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb goedgehouden
    • jij hebt goedgehouden
    • hij/zij/het heeft goedgehouden
    • wij hebben goedgehouden
    • jullie hebben goedgehouden
    • zij hebben goedgehouden
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had goedgehouden
    • jij had goedgehouden
    • hij/zij/het had goedgehouden
    • wij hadden goedgehouden
    • jullie hadden goedgehouden
    • zij hadden goedgehouden
  • Toekomende tijd I

    • ik zal goedhouden
    • jij zult goedhouden
    • hij/zij/het zal goedhouden
    • wij zullen goedhouden
    • jullie zullen goedhouden
    • zij zullen goedhouden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal goedgehouden hebben
    • jij zult goedgehouden hebben
    • hij/zij/het zal goedgehouden hebben
    • wij zullen goedgehouden hebben
    • jullie zullen goedgehouden hebben
    • zij zullen goedgehouden hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou goedhouden
    • jij zou goedhouden
    • hij/zij/het zou goedhouden
    • wij zouden goedhouden
    • jullie zouden goedhouden
    • zij zouden goedhouden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben goedgehouden
    • jij zou hebben goedgehouden
    • hij/zij/het zou hebben goedgehouden
    • wij zouden hebben goedgehouden
    • jullie zouden hebben goedgehouden
    • zij zouden hebben goedgehouden
  • Imperatief

    • jij houd goed
    • jullie houdt goed

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van goedhouden