Vervoeging van goedvinden
Onbepaalde wijs (infinitief): goedvinden
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vind goed
- jij vindt goed
- hij/zij/het vindt goed
- wij vinden goed
- jullie vinden goed
- zij vinden goed
Présent
- j'admets
- tu admets
- il/elle admet
- nous admettons
- vous admettez
- ils/elles admettent
Onvoltooid verleden tijd
- ik vond goed
- jij vond goed
- hij/zij/het vond goed
- wij vonden goed
- jullie vonden goed
- zij vonden goed
Indicatif imparfait
- j'admettais
- tu admettais
- il/elle admettait
- nous admettions
- vous admettiez
- ils/elles admettaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb goedgevonden
- jij hebt goedgevonden
- hij/zij/het heeft goedgevonden
- wij hebben goedgevonden
- jullie hebben goedgevonden
- zij hebben goedgevonden
Indicatif passé composé
- j'ai admis
- tu as admis
- il/elle a admis
- nous avons admis
- vous avez admis
- ils/elles ont admis
Voltooid verleden tijd
- ik had goedgevonden
- jij had goedgevonden
- hij/zij/het had goedgevonden
- wij hadden goedgevonden
- jullie hadden goedgevonden
- zij hadden goedgevonden
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais admis
- tu avais admis
- il/elle avait admis
- nous avions admis
- vous aviez admis
- ils/elles avaient admis
Toekomende tijd I
- ik zal goedvinden
- jij zult goedvinden
- hij/zij/het zal goedvinden
- wij zullen goedvinden
- jullie zullen goedvinden
- zij zullen goedvinden
Indicatif futur
- j'admettrai
- tu admettras
- il/elle admettra
- nous admettrons
- vous admettrez
- ils/elles admettront
Toekomende tijd II
- ik zal goedgevonden hebben
- jij zult goedgevonden hebben
- hij/zij/het zal goedgevonden hebben
- wij zullen goedgevonden hebben
- jullie zullen goedgevonden hebben
- zij zullen goedgevonden hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai admis
- tu auras admis
- il/elle aura admis
- nous aurons admis
- vous aurez admis
- ils/elles auront admis
Conditionalis I
- ik zou goedvinden
- jij zou goedvinden
- hij/zij/het zou goedvinden
- wij zouden goedvinden
- jullie zouden goedvinden
- zij zouden goedvinden
Conditionnel présent
- j'admettrais
- tu admettrais
- il/elle admettrait
- nous admettrions
- vous admettriez
- ils/elles admettraient
Conditionalis II
- ik zou hebben goedgevonden
- jij zou hebben goedgevonden
- hij/zij/het zou hebben goedgevonden
- wij zouden hebben goedgevonden
- jullie zouden hebben goedgevonden
- zij zouden hebben goedgevonden
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais admis
- tu aurais admis
- il/elle aurait admis
- nous aurions admis
- vous auriez admis
- ils/elles auraient admis
Imperatief
- jij vind goed
- jullie vindt goed
Impératif
- tu admets
- vous admettez