Vervoeging van gorgelen
Onbepaalde wijs (infinitief): gorgelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gorgel
- jij gorgelt
- hij/zij/het gorgelt
- wij gorgelen
- jullie gorgelen
- zij gorgelen
Present
- I gargle
- you gargle
- he/she/it gargles
- we gargle
- you gargle
- they gargle
Onvoltooid verleden tijd
- ik gorgelde
- jij gorgelde
- hij/zij/het gorgelde
- wij gorgelden
- jullie gorgelden
- zij gorgelden
Simple past
- I gargled
- you gargled
- he/she/it gargled
- we gargled
- you gargled
- they gargled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegorgeld
- jij hebt gegorgeld
- hij/zij/het heeft gegorgeld
- wij hebben gegorgeld
- jullie hebben gegorgeld
- zij hebben gegorgeld
Present perfect
- I have gargled
- you have gargled
- he/she/it has gargled
- we have gargled
- you have gargled
- they have gargled
Voltooid verleden tijd
- ik had gegorgeld
- jij had gegorgeld
- hij/zij/het had gegorgeld
- wij hadden gegorgeld
- jullie hadden gegorgeld
- zij hadden gegorgeld
Past perfect
- I had gargled
- you had gargled
- he/she/it had gargled
- we had gargled
- you had gargled
- they had gargled
Toekomende tijd I
- ik zal gorgelen
- jij zult gorgelen
- hij/zij/het zal gorgelen
- wij zullen gorgelen
- jullie zullen gorgelen
- zij zullen gorgelen
Future
- I will gargle
- you will gargle
- he/she/it will gargle
- we will gargle
- you will gargle
- they will gargle
Toekomende tijd II
- ik zal gegorgeld hebben
- jij zult gegorgeld hebben
- hij/zij/het zal gegorgeld hebben
- wij zullen gegorgeld hebben
- jullie zullen gegorgeld hebben
- zij zullen gegorgeld hebben
Future perfect
- I will have gargled
- you will have gargled
- he/she/it will have gargled
- we will have gargled
- you will have gargled
- they will have gargled
Conditionalis I
- ik zou gorgelen
- jij zou gorgelen
- hij/zij/het zou gorgelen
- wij zouden gorgelen
- jullie zouden gorgelen
- zij zouden gorgelen
Conditional present
- I would gargle
- you would gargle
- he/she/it would gargle
- we would gargle
- you would gargle
- they would gargle
Conditionalis II
- ik zou hebben gegorgeld
- jij zou hebben gegorgeld
- hij/zij/het zou hebben gegorgeld
- wij zouden hebben gegorgeld
- jullie zouden hebben gegorgeld
- zij zouden hebben gegorgeld
Conditional perfect
- I would have gargled
- you would have gargled
- he/she/it would have gargled
- we would have gargled
- you would have gargled
- they would have gargled
Imperatief
- jij gorgel
- jullie gorgelt
Imperative
- you gargle
- you gargle