Vervoeging van gradueren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik gradueer
- jij gradueert
- hij/zij/het gradueert
- wij gradueren
- jullie gradueren
- zij gradueren
Onvoltooid verleden tijd
- ik gradueerde
- jij gradueerde
- hij/zij/het gradueerde
- wij gradueerden
- jullie gradueerden
- zij gradueerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegradueerd
- jij hebt gegradueerd
- hij/zij/het heeft gegradueerd
- wij hebben gegradueerd
- jullie hebben gegradueerd
- zij hebben gegradueerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gegradueerd
- jij had gegradueerd
- hij/zij/het had gegradueerd
- wij hadden gegradueerd
- jullie hadden gegradueerd
- zij hadden gegradueerd
Toekomende tijd I
- ik zal gradueren
- jij zult gradueren
- hij/zij/het zal gradueren
- wij zullen gradueren
- jullie zullen gradueren
- zij zullen gradueren
Toekomende tijd II
- ik zal gegradueerd hebben
- jij zult gegradueerd hebben
- hij/zij/het zal gegradueerd hebben
- wij zullen gegradueerd hebben
- jullie zullen gegradueerd hebben
- zij zullen gegradueerd hebben
Conditionalis I
- ik zou gradueren
- jij zou gradueren
- hij/zij/het zou gradueren
- wij zouden gradueren
- jullie zouden gradueren
- zij zouden gradueren
Conditionalis II
- ik zou hebben gegradueerd
- jij zou hebben gegradueerd
- hij/zij/het zou hebben gegradueerd
- wij zouden hebben gegradueerd
- jullie zouden hebben gegradueerd
- zij zouden hebben gegradueerd
Imperatief
- jij gradueer
- jullie gradueert