Vervoeging van grijpen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik grijp
- jij grijpt
- hij/zij/het grijpt
- wij grijpen
- jullie grijpen
- zij grijpen
Indicativo presente
- yo agarro
- tú agarras
- él/ella agarra
- nosotros agarramos
- vosotros agarráis
- ellos/ellas agarran
Onvoltooid verleden tijd
- ik greep
- jij greep
- hij/zij/het greep
- wij grepen
- jullie grepen
- zij grepen
Indefinido
- yo agarré
- tú agarraste
- él/ella agarró
- nosotros agarramos
- vosotros agarrasteis
- ellos/ellas agarraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegrepen
- jij hebt gegrepen
- hij/zij/het heeft gegrepen
- wij hebben gegrepen
- jullie hebben gegrepen
- zij hebben gegrepen
Pretérito perfecto compuesto
- yo he agarrado
- tú has agarrado
- él/ella ha agarrado
- nosotros hemos agarrado
- vosotros habéis agarrado
- ellos/ellas han agarrado
Voltooid verleden tijd
- ik had gegrepen
- jij had gegrepen
- hij/zij/het had gegrepen
- wij hadden gegrepen
- jullie hadden gegrepen
- zij hadden gegrepen
Pluscuamperfecto
- yo había agarrado
- tú habías agarrado
- él/ella había agarrado
- nosotros habíamos agarrado
- vosotros habíais agarrado
- ellos/ellas habían agarrado
Toekomende tijd I
- ik zal grijpen
- jij zult grijpen
- hij/zij/het zal grijpen
- wij zullen grijpen
- jullie zullen grijpen
- zij zullen grijpen
Futuro I
- yo agarraré
- tú agarrarás
- él/ella agarrará
- nosotros agarraremos
- vosotros agarraréis
- ellos/ellas agarrarán
Toekomende tijd II
- ik zal gegrepen hebben
- jij zult gegrepen hebben
- hij/zij/het zal gegrepen hebben
- wij zullen gegrepen hebben
- jullie zullen gegrepen hebben
- zij zullen gegrepen hebben
Futuro perfecto
- yo habré agarrado
- tú habrás agarrado
- él/ella habrá agarrado
- nosotros habremos agarrado
- vosotros habréis agarrado
- ellos/ellas habrán agarrado
Conditionalis I
- ik zou grijpen
- jij zou grijpen
- hij/zij/het zou grijpen
- wij zouden grijpen
- jullie zouden grijpen
- zij zouden grijpen
Condicional
- yo agarraría
- tú agarrarías
- él/ella agarraría
- nosotros agarraríamos
- vosotros agarraríais
- ellos/ellas agarrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gegrepen
- jij zou hebben gegrepen
- hij/zij/het zou hebben gegrepen
- wij zouden hebben gegrepen
- jullie zouden hebben gegrepen
- zij zouden hebben gegrepen
Condicional perfecto
- yo habría agarrado
- tú habrías agarrado
- él/ella habría agarrado
- nosotros habríamos agarrado
- vosotros habríais agarrado
- ellos/ellas habrían agarrado
Imperatief
- jij grijp
- jullie grijpt
Imperativo presente
- tú agarra
- vosotros agarrad