Vervoeging van grollen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik grol
    • jij grolt
    • hij/zij/het grolt
    • wij grollen
    • jullie grollen
    • zij grollen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik grolde
    • jij grolde
    • hij/zij/het grolde
    • wij grolden
    • jullie grolden
    • zij grolden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gegrold
    • jij hebt gegrold
    • hij/zij/het heeft gegrold
    • wij hebben gegrold
    • jullie hebben gegrold
    • zij hebben gegrold
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gegrold
    • jij had gegrold
    • hij/zij/het had gegrold
    • wij hadden gegrold
    • jullie hadden gegrold
    • zij hadden gegrold
  • Toekomende tijd I

    • ik zal grollen
    • jij zult grollen
    • hij/zij/het zal grollen
    • wij zullen grollen
    • jullie zullen grollen
    • zij zullen grollen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gegrold hebben
    • jij zult gegrold hebben
    • hij/zij/het zal gegrold hebben
    • wij zullen gegrold hebben
    • jullie zullen gegrold hebben
    • zij zullen gegrold hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou grollen
    • jij zou grollen
    • hij/zij/het zou grollen
    • wij zouden grollen
    • jullie zouden grollen
    • zij zouden grollen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gegrold
    • jij zou hebben gegrold
    • hij/zij/het zou hebben gegrold
    • wij zouden hebben gegrold
    • jullie zouden hebben gegrold
    • zij zouden hebben gegrold
  • Imperatief

    • jij grol
    • jullie grolt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van grollen