Vervoeging van halzen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hals
- jij halst
- hij/zij/het halst
- wij halzen
- jullie halzen
- zij halzen
Onvoltooid verleden tijd
- ik halsde
- jij halsde
- hij/zij/het halsde
- wij halsden
- jullie halsden
- zij halsden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehalsd
- jij hebt gehalsd
- hij/zij/het heeft gehalsd
- wij hebben gehalsd
- jullie hebben gehalsd
- zij hebben gehalsd
Voltooid verleden tijd
- ik had gehalsd
- jij had gehalsd
- hij/zij/het had gehalsd
- wij hadden gehalsd
- jullie hadden gehalsd
- zij hadden gehalsd
Toekomende tijd I
- ik zal halzen
- jij zult halzen
- hij/zij/het zal halzen
- wij zullen halzen
- jullie zullen halzen
- zij zullen halzen
Toekomende tijd II
- ik zal gehalsd hebben
- jij zult gehalsd hebben
- hij/zij/het zal gehalsd hebben
- wij zullen gehalsd hebben
- jullie zullen gehalsd hebben
- zij zullen gehalsd hebben
Conditionalis I
- ik zou halzen
- jij zou halzen
- hij/zij/het zou halzen
- wij zouden halzen
- jullie zouden halzen
- zij zouden halzen
Conditionalis II
- ik zou hebben gehalsd
- jij zou hebben gehalsd
- hij/zij/het zou hebben gehalsd
- wij zouden hebben gehalsd
- jullie zouden hebben gehalsd
- zij zouden hebben gehalsd
Imperatief
- jij hals
- jullie halst