Vervoeging van hameren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hamer
    • jij hamert
    • hij/zij/het hamert
    • wij hameren
    • jullie hameren
    • zij hameren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hamerde
    • jij hamerde
    • hij/zij/het hamerde
    • wij hamerden
    • jullie hamerden
    • zij hamerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehamerd
    • jij hebt gehamerd
    • hij/zij/het heeft gehamerd
    • wij hebben gehamerd
    • jullie hebben gehamerd
    • zij hebben gehamerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehamerd
    • jij had gehamerd
    • hij/zij/het had gehamerd
    • wij hadden gehamerd
    • jullie hadden gehamerd
    • zij hadden gehamerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hameren
    • jij zult hameren
    • hij/zij/het zal hameren
    • wij zullen hameren
    • jullie zullen hameren
    • zij zullen hameren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehamerd hebben
    • jij zult gehamerd hebben
    • hij/zij/het zal gehamerd hebben
    • wij zullen gehamerd hebben
    • jullie zullen gehamerd hebben
    • zij zullen gehamerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hameren
    • jij zou hameren
    • hij/zij/het zou hameren
    • wij zouden hameren
    • jullie zouden hameren
    • zij zouden hameren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehamerd
    • jij zou hebben gehamerd
    • hij/zij/het zou hebben gehamerd
    • wij zouden hebben gehamerd
    • jullie zouden hebben gehamerd
    • zij zouden hebben gehamerd
  • Imperatief

    • jij hamer
    • jullie hamert

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van hameren