Vervoeging van handelen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik handel
    • jij handelt
    • hij/zij/het handelt
    • wij handelen
    • jullie handelen
    • zij handelen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik handelde
    • jij handelde
    • hij/zij/het handelde
    • wij handelden
    • jullie handelden
    • zij handelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehandeld
    • jij hebt gehandeld
    • hij/zij/het heeft gehandeld
    • wij hebben gehandeld
    • jullie hebben gehandeld
    • zij hebben gehandeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehandeld
    • jij had gehandeld
    • hij/zij/het had gehandeld
    • wij hadden gehandeld
    • jullie hadden gehandeld
    • zij hadden gehandeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal handelen
    • jij zult handelen
    • hij/zij/het zal handelen
    • wij zullen handelen
    • jullie zullen handelen
    • zij zullen handelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehandeld hebben
    • jij zult gehandeld hebben
    • hij/zij/het zal gehandeld hebben
    • wij zullen gehandeld hebben
    • jullie zullen gehandeld hebben
    • zij zullen gehandeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou handelen
    • jij zou handelen
    • hij/zij/het zou handelen
    • wij zouden handelen
    • jullie zouden handelen
    • zij zouden handelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehandeld
    • jij zou hebben gehandeld
    • hij/zij/het zou hebben gehandeld
    • wij zouden hebben gehandeld
    • jullie zouden hebben gehandeld
    • zij zouden hebben gehandeld
  • Imperatief

    • jij handel
    • jullie handelt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van handelen