Vervoeging van handgiften
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik handgift
- jij handgift
- hij/zij/het handgift
- wij handgiften
- jullie handgiften
- zij handgiften
Onvoltooid verleden tijd
- ik handgiftte
- jij handgiftte
- hij/zij/het handgiftte
- wij handgiftten
- jullie handgiftten
- zij handgiftten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehandgift
- jij hebt gehandgift
- hij/zij/het heeft gehandgift
- wij hebben gehandgift
- jullie hebben gehandgift
- zij hebben gehandgift
Voltooid verleden tijd
- ik had gehandgift
- jij had gehandgift
- hij/zij/het had gehandgift
- wij hadden gehandgift
- jullie hadden gehandgift
- zij hadden gehandgift
Toekomende tijd I
- ik zal handgiften
- jij zult handgiften
- hij/zij/het zal handgiften
- wij zullen handgiften
- jullie zullen handgiften
- zij zullen handgiften
Toekomende tijd II
- ik zal gehandgift hebben
- jij zult gehandgift hebben
- hij/zij/het zal gehandgift hebben
- wij zullen gehandgift hebben
- jullie zullen gehandgift hebben
- zij zullen gehandgift hebben
Conditionalis I
- ik zou handgiften
- jij zou handgiften
- hij/zij/het zou handgiften
- wij zouden handgiften
- jullie zouden handgiften
- zij zouden handgiften
Conditionalis II
- ik zou hebben gehandgift
- jij zou hebben gehandgift
- hij/zij/het zou hebben gehandgift
- wij zouden hebben gehandgift
- jullie zouden hebben gehandgift
- zij zouden hebben gehandgift
Imperatief
- jij handgift
- jullie handgift