Vervoeging van handicappen

Onbepaalde wijs (infinitief): handicappen

Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik handicap
    • jij handicapt
    • hij/zij/het handicapt
    • wij handicappen
    • jullie handicappen
    • zij handicappen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik handicapte
    • jij handicapte
    • hij/zij/het handicapte
    • wij handicapten
    • jullie handicapten
    • zij handicapten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehandicapt
    • jij hebt gehandicapt
    • hij/zij/het heeft gehandicapt
    • wij hebben gehandicapt
    • jullie hebben gehandicapt
    • zij hebben gehandicapt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehandicapt
    • jij had gehandicapt
    • hij/zij/het had gehandicapt
    • wij hadden gehandicapt
    • jullie hadden gehandicapt
    • zij hadden gehandicapt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal handicappen
    • jij zult handicappen
    • hij/zij/het zal handicappen
    • wij zullen handicappen
    • jullie zullen handicappen
    • zij zullen handicappen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehandicapt hebben
    • jij zult gehandicapt hebben
    • hij/zij/het zal gehandicapt hebben
    • wij zullen gehandicapt hebben
    • jullie zullen gehandicapt hebben
    • zij zullen gehandicapt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou handicappen
    • jij zou handicappen
    • hij/zij/het zou handicappen
    • wij zouden handicappen
    • jullie zouden handicappen
    • zij zouden handicappen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehandicapt
    • jij zou hebben gehandicapt
    • hij/zij/het zou hebben gehandicapt
    • wij zouden hebben gehandicapt
    • jullie zouden hebben gehandicapt
    • zij zouden hebben gehandicapt
  • Imperatief

    • jij handicap
    • jullie handicapt