Vervoeging van hangen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hang
    • jij hangt
    • hij/zij/het hangt
    • wij hangen
    • jullie hangen
    • zij hangen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hing
    • jij hing
    • hij/zij/het hing
    • wij hingen
    • jullie hingen
    • zij hingen
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehangen
    • jij hebt gehangen
    • hij/zij/het heeft gehangen
    • wij hebben gehangen
    • jullie hebben gehangen
    • zij hebben gehangen
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehangen
    • jij had gehangen
    • hij/zij/het had gehangen
    • wij hadden gehangen
    • jullie hadden gehangen
    • zij hadden gehangen
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hangen
    • jij zult hangen
    • hij/zij/het zal hangen
    • wij zullen hangen
    • jullie zullen hangen
    • zij zullen hangen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehangen hebben
    • jij zult gehangen hebben
    • hij/zij/het zal gehangen hebben
    • wij zullen gehangen hebben
    • jullie zullen gehangen hebben
    • zij zullen gehangen hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hangen
    • jij zou hangen
    • hij/zij/het zou hangen
    • wij zouden hangen
    • jullie zouden hangen
    • zij zouden hangen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehangen
    • jij zou hebben gehangen
    • hij/zij/het zou hebben gehangen
    • wij zouden hebben gehangen
    • jullie zouden hebben gehangen
    • zij zouden hebben gehangen
  • Imperatief

    • jij hang
    • jullie hangt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van hangen