Vervoeging van harmoniseren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik harmoniseer
- jij harmoniseert
- hij/zij/het harmoniseert
- wij harmoniseren
- jullie harmoniseren
- zij harmoniseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik harmoniseerde
- jij harmoniseerde
- hij/zij/het harmoniseerde
- wij harmoniseerden
- jullie harmoniseerden
- zij harmoniseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geharmoniseerd
- jij hebt geharmoniseerd
- hij/zij/het heeft geharmoniseerd
- wij hebben geharmoniseerd
- jullie hebben geharmoniseerd
- zij hebben geharmoniseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had geharmoniseerd
- jij had geharmoniseerd
- hij/zij/het had geharmoniseerd
- wij hadden geharmoniseerd
- jullie hadden geharmoniseerd
- zij hadden geharmoniseerd
Toekomende tijd I
- ik zal harmoniseren
- jij zult harmoniseren
- hij/zij/het zal harmoniseren
- wij zullen harmoniseren
- jullie zullen harmoniseren
- zij zullen harmoniseren
Toekomende tijd II
- ik zal geharmoniseerd hebben
- jij zult geharmoniseerd hebben
- hij/zij/het zal geharmoniseerd hebben
- wij zullen geharmoniseerd hebben
- jullie zullen geharmoniseerd hebben
- zij zullen geharmoniseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou harmoniseren
- jij zou harmoniseren
- hij/zij/het zou harmoniseren
- wij zouden harmoniseren
- jullie zouden harmoniseren
- zij zouden harmoniseren
Conditionalis II
- ik zou hebben geharmoniseerd
- jij zou hebben geharmoniseerd
- hij/zij/het zou hebben geharmoniseerd
- wij zouden hebben geharmoniseerd
- jullie zouden hebben geharmoniseerd
- zij zouden hebben geharmoniseerd
Imperatief
- jij harmoniseer
- jullie harmoniseert