Vervoeging van hebben

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb
  • jij hebt
  • hij/zij/het heeft
  • wij hebben
  • jullie hebben
  • zij hebben

Indicativo presente

  • yo tengo
  • tienes
  • él/ella tiene
  • nosotros tenemos
  • vosotros tenéis
  • ellos/ellas tienen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik had
  • jij had
  • hij/zij/het had
  • wij hadden
  • jullie hadden
  • zij hadden

Indefinido

  • yo tuve
  • tuviste
  • él/ella tuvo
  • nosotros tuvimos
  • vosotros tuvisteis
  • ellos/ellas tuvieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehad
  • jij hebt gehad
  • hij/zij/het heeft gehad
  • wij hebben gehad
  • jullie hebben gehad
  • zij hebben gehad

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he tenido
  • has tenido
  • él/ella ha tenido
  • nosotros hemos tenido
  • vosotros habéis tenido
  • ellos/ellas han tenido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehad
  • jij had gehad
  • hij/zij/het had gehad
  • wij hadden gehad
  • jullie hadden gehad
  • zij hadden gehad

Pluscuamperfecto

  • yo había tenido
  • habías tenido
  • él/ella había tenido
  • nosotros habíamos tenido
  • vosotros habíais tenido
  • ellos/ellas habían tenido

Toekomende tijd I

  • ik zal hebben
  • jij zult hebben
  • hij/zij/het zal hebben
  • wij zullen hebben
  • jullie zullen hebben
  • zij zullen hebben

Futuro I

  • yo tendré
  • tendrás
  • él/ella tendrá
  • nosotros tendremos
  • vosotros tendréis
  • ellos/ellas tendrán

Toekomende tijd II

  • ik zal gehad hebben
  • jij zult gehad hebben
  • hij/zij/het zal gehad hebben
  • wij zullen gehad hebben
  • jullie zullen gehad hebben
  • zij zullen gehad hebben

Futuro perfecto

  • yo habré tenido
  • habrás tenido
  • él/ella habrá tenido
  • nosotros habremos tenido
  • vosotros habréis tenido
  • ellos/ellas habrán tenido

Conditionalis I

  • ik zou hebben
  • jij zou hebben
  • hij/zij/het zou hebben
  • wij zouden hebben
  • jullie zouden hebben
  • zij zouden hebben

Condicional

  • yo tendría
  • tendrías
  • él/ella tendría
  • nosotros tendríamos
  • vosotros tendríais
  • ellos/ellas tendrían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehad
  • jij zou hebben gehad
  • hij/zij/het zou hebben gehad
  • wij zouden hebben gehad
  • jullie zouden hebben gehad
  • zij zouden hebben gehad

Condicional perfecto

  • yo habría tenido
  • habrías tenido
  • él/ella habría tenido
  • nosotros habríamos tenido
  • vosotros habríais tenido
  • ellos/ellas habrían tenido

Imperatief

  • jij heb
  • jullie hebt

Imperativo presente

  • ten
  • vosotros tened

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van hebben