Vervoeging van hergebruiken

Onbepaalde wijs (infinitief): hergebruiken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hergebruik
    • jij hergebruikt
    • hij/zij/het hergebruikt
    • wij hergebruiken
    • jullie hergebruiken
    • zij hergebruiken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hergebruikte
    • jij hergebruikte
    • hij/zij/het hergebruikte
    • wij hergebruikten
    • jullie hergebruikten
    • zij hergebruikten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehergebruikt
    • jij hebt gehergebruikt
    • hij/zij/het heeft gehergebruikt
    • wij hebben gehergebruikt
    • jullie hebben gehergebruikt
    • zij hebben gehergebruikt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehergebruikt
    • jij had gehergebruikt
    • hij/zij/het had gehergebruikt
    • wij hadden gehergebruikt
    • jullie hadden gehergebruikt
    • zij hadden gehergebruikt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hergebruiken
    • jij zult hergebruiken
    • hij/zij/het zal hergebruiken
    • wij zullen hergebruiken
    • jullie zullen hergebruiken
    • zij zullen hergebruiken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehergebruikt hebben
    • jij zult gehergebruikt hebben
    • hij/zij/het zal gehergebruikt hebben
    • wij zullen gehergebruikt hebben
    • jullie zullen gehergebruikt hebben
    • zij zullen gehergebruikt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hergebruiken
    • jij zou hergebruiken
    • hij/zij/het zou hergebruiken
    • wij zouden hergebruiken
    • jullie zouden hergebruiken
    • zij zouden hergebruiken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehergebruikt
    • jij zou hebben gehergebruikt
    • hij/zij/het zou hebben gehergebruikt
    • wij zouden hebben gehergebruikt
    • jullie zouden hebben gehergebruikt
    • zij zouden hebben gehergebruikt
  • Imperatief

    • jij hergebruik
    • jullie hergebruikt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van hergebruiken