Vervoeging van hergroeperen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hergroepeer
- jij hergroepeert
- hij/zij/het hergroepeert
- wij hergroeperen
- jullie hergroeperen
- zij hergroeperen
Onvoltooid verleden tijd
- ik hergroepeerde
- jij hergroepeerde
- hij/zij/het hergroepeerde
- wij hergroepeerden
- jullie hergroepeerden
- zij hergroepeerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehergroepeerd
- jij hebt gehergroepeerd
- hij/zij/het heeft gehergroepeerd
- wij hebben gehergroepeerd
- jullie hebben gehergroepeerd
- zij hebben gehergroepeerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gehergroepeerd
- jij had gehergroepeerd
- hij/zij/het had gehergroepeerd
- wij hadden gehergroepeerd
- jullie hadden gehergroepeerd
- zij hadden gehergroepeerd
Toekomende tijd I
- ik zal hergroeperen
- jij zult hergroeperen
- hij/zij/het zal hergroeperen
- wij zullen hergroeperen
- jullie zullen hergroeperen
- zij zullen hergroeperen
Toekomende tijd II
- ik zal gehergroepeerd hebben
- jij zult gehergroepeerd hebben
- hij/zij/het zal gehergroepeerd hebben
- wij zullen gehergroepeerd hebben
- jullie zullen gehergroepeerd hebben
- zij zullen gehergroepeerd hebben
Conditionalis I
- ik zou hergroeperen
- jij zou hergroeperen
- hij/zij/het zou hergroeperen
- wij zouden hergroeperen
- jullie zouden hergroeperen
- zij zouden hergroeperen
Conditionalis II
- ik zou hebben gehergroepeerd
- jij zou hebben gehergroepeerd
- hij/zij/het zou hebben gehergroepeerd
- wij zouden hebben gehergroepeerd
- jullie zouden hebben gehergroepeerd
- zij zouden hebben gehergroepeerd
Imperatief
- jij hergroepeer
- jullie hergroepeert