Vervoeging van herkrijgen
Onbepaalde wijs (infinitief): herkrijgen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik herkrijg
- jij herkrijgt
- hij/zij/het herkrijgt
- wij herkrijgen
- jullie herkrijgen
- zij herkrijgen
Präsens Indikativ
- ich wiedererlange
- du wiedererlangst
- er/sie/es wiedererlangt
- wir wiedererlangen
- ihr wiedererlangt
- sie wiedererlangen
Onvoltooid verleden tijd
- ik herkreeg
- jij herkreeg
- hij/zij/het herkreeg
- wij herkregen
- jullie herkregen
- zij herkregen
Präteritum Indikativ
- ich wiedererlangte
- du wiedererlangtest
- er/sie/es wiedererlangte
- wir wiedererlangten
- ihr wiedererlangtet
- sie wiedererlangten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb herkregen
- jij hebt herkregen
- hij/zij/het heeft herkregen
- wij hebben herkregen
- jullie hebben herkregen
- zij hebben herkregen
Perfekt Indikativ
- ich habe wiedererlangt
- du hast wiedererlangt
- er/sie/es hat wiedererlangt
- wir haben wiedererlangt
- ihr habt wiedererlangt
- sie haben wiedererlangt
Voltooid verleden tijd
- ik had herkregen
- jij had herkregen
- hij/zij/het had herkregen
- wij hadden herkregen
- jullie hadden herkregen
- zij hadden herkregen
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte wiedererlangt
- du hattest wiedererlangt
- er/sie/es hatte wiedererlangt
- wir hatten wiedererlangt
- ihr hattet wiedererlangt
- sie hatten wiedererlangt
Toekomende tijd I
- ik zal herkrijgen
- jij zult herkrijgen
- hij/zij/het zal herkrijgen
- wij zullen herkrijgen
- jullie zullen herkrijgen
- zij zullen herkrijgen
Futur I Indikativ
- ich werde wiedererlangen
- du wirst wiedererlangen
- er/sie/es wird wiedererlangen
- wir werden wiedererlangen
- ihr werdet wiedererlangen
- sie werden wiedererlangen
Toekomende tijd II
- ik zal herkregen hebben
- jij zult herkregen hebben
- hij/zij/het zal herkregen hebben
- wij zullen herkregen hebben
- jullie zullen herkregen hebben
- zij zullen herkregen hebben
Futur II Indikativ
- ich werde wiedererlangt haben
- du wirst wiedererlangt haben
- er/sie/es wird wiedererlangt haben
- wir werden wiedererlangt haben
- ihr werdet wiedererlangt haben
- sie werden wiedererlangt haben
Conditionalis I
- ik zou herkrijgen
- jij zou herkrijgen
- hij/zij/het zou herkrijgen
- wij zouden herkrijgen
- jullie zouden herkrijgen
- zij zouden herkrijgen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde wiedererlangen
- du würdest wiedererlangen
- er/sie/es würde wiedererlangen
- wir würden wiedererlangen
- ihr würdet wiedererlangen
- sie würden wiedererlangen
Conditionalis II
- ik zou hebben herkregen
- jij zou hebben herkregen
- hij/zij/het zou hebben herkregen
- wij zouden hebben herkregen
- jullie zouden hebben herkregen
- zij zouden hebben herkregen
Futur II Konjunktiv II
- ich würde wiedererlangt haben
- du würdest wiedererlangt haben
- er/sie/es würde wiedererlangt haben
- wir würden wiedererlangt haben
- ihr würdet wiedererlangt haben
- sie würden wiedererlangt haben