Vervoeging van herschatten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik herschat
- jij herschat
- hij/zij/het herschat
- wij herschatten
- jullie herschatten
- zij herschatten
Onvoltooid verleden tijd
- ik herschatte
- jij herschatte
- hij/zij/het herschatte
- wij herschatten
- jullie herschatten
- zij herschatten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb herschat
- jij hebt herschat
- hij/zij/het heeft herschat
- wij hebben herschat
- jullie hebben herschat
- zij hebben herschat
Voltooid verleden tijd
- ik had herschat
- jij had herschat
- hij/zij/het had herschat
- wij hadden herschat
- jullie hadden herschat
- zij hadden herschat
Toekomende tijd I
- ik zal herschatten
- jij zult herschatten
- hij/zij/het zal herschatten
- wij zullen herschatten
- jullie zullen herschatten
- zij zullen herschatten
Toekomende tijd II
- ik zal herschat hebben
- jij zult herschat hebben
- hij/zij/het zal herschat hebben
- wij zullen herschat hebben
- jullie zullen herschat hebben
- zij zullen herschat hebben
Conditionalis I
- ik zou herschatten
- jij zou herschatten
- hij/zij/het zou herschatten
- wij zouden herschatten
- jullie zouden herschatten
- zij zouden herschatten
Conditionalis II
- ik zou hebben herschat
- jij zou hebben herschat
- hij/zij/het zou hebben herschat
- wij zouden hebben herschat
- jullie zouden hebben herschat
- zij zouden hebben herschat
Imperatief
- jij herschat
- jullie herschat