Vervoeging van herstellen

Onbepaalde wijs (infinitief): herstellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik herstel
    • jij herstelt
    • hij/zij/het herstelt
    • wij herstellen
    • jullie herstellen
    • zij herstellen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik herstelde
    • jij herstelde
    • hij/zij/het herstelde
    • wij herstelden
    • jullie herstelden
    • zij herstelden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb hersteld
    • jij hebt hersteld
    • hij/zij/het heeft hersteld
    • wij hebben hersteld
    • jullie hebben hersteld
    • zij hebben hersteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had hersteld
    • jij had hersteld
    • hij/zij/het had hersteld
    • wij hadden hersteld
    • jullie hadden hersteld
    • zij hadden hersteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal herstellen
    • jij zult herstellen
    • hij/zij/het zal herstellen
    • wij zullen herstellen
    • jullie zullen herstellen
    • zij zullen herstellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal hersteld hebben
    • jij zult hersteld hebben
    • hij/zij/het zal hersteld hebben
    • wij zullen hersteld hebben
    • jullie zullen hersteld hebben
    • zij zullen hersteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou herstellen
    • jij zou herstellen
    • hij/zij/het zou herstellen
    • wij zouden herstellen
    • jullie zouden herstellen
    • zij zouden herstellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben hersteld
    • jij zou hebben hersteld
    • hij/zij/het zou hebben hersteld
    • wij zouden hebben hersteld
    • jullie zouden hebben hersteld
    • zij zouden hebben hersteld
  • Imperatief

    • jij herstel
    • jullie herstelt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van herstellen