Vervoeging van hertrouwen

Onbepaalde wijs (infinitief): hertrouwen

Vertaling: to remarry

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hertrouw
  • jij hertrouwt
  • hij/zij/het hertrouwt
  • wij hertrouwen
  • jullie hertrouwen
  • zij hertrouwen

Present

  • I remarry
  • you remarry
  • he/she/it remarries
  • we remarry
  • you remarry
  • they remarry

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hertrouwde
  • jij hertrouwde
  • hij/zij/het hertrouwde
  • wij hertrouwden
  • jullie hertrouwden
  • zij hertrouwden

Simple past

  • I remarried
  • you remarried
  • he/she/it remarried
  • we remarried
  • you remarried
  • they remarried

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben hertrouwd
  • jij bent hertrouwd
  • hij/zij/het is hertrouwd
  • wij zijn hertrouwd
  • jullie zijn hertrouwd
  • zij zijn hertrouwd

Present perfect

  • I have remarried
  • you have remarried
  • he/she/it has remarried
  • we have remarried
  • you have remarried
  • they have remarried

Voltooid verleden tijd

  • ik was hertrouwd
  • jij was hertrouwd
  • hij/zij/het was hertrouwd
  • wij waren hertrouwd
  • jullie waren hertrouwd
  • zij waren hertrouwd

Past perfect

  • I had remarried
  • you had remarried
  • he/she/it had remarried
  • we had remarried
  • you had remarried
  • they had remarried

Toekomende tijd I

  • ik zal hertrouwen
  • jij zult hertrouwen
  • hij/zij/het zal hertrouwen
  • wij zullen hertrouwen
  • jullie zullen hertrouwen
  • zij zullen hertrouwen

Future

  • I will remarry
  • you will remarry
  • he/she/it will remarry
  • we will remarry
  • you will remarry
  • they will remarry

Toekomende tijd II

  • ik zal hertrouwd zijn
  • jij zult hertrouwd zijn
  • hij/zij/het zal hertrouwd zijn
  • wij zullen hertrouwd zijn
  • jullie zullen hertrouwd zijn
  • zij zullen hertrouwd zijn

Future perfect

  • I will have remarried
  • you will have remarried
  • he/she/it will have remarried
  • we will have remarried
  • you will have remarried
  • they will have remarried

Conditionalis I

  • ik zou hertrouwen
  • jij zou hertrouwen
  • hij/zij/het zou hertrouwen
  • wij zouden hertrouwen
  • jullie zouden hertrouwen
  • zij zouden hertrouwen

Conditional present

  • I would remarry
  • you would remarry
  • he/she/it would remarry
  • we would remarry
  • you would remarry
  • they would remarry

Conditionalis II

  • ik zou zijn hertrouwd
  • jij zou zijn hertrouwd
  • hij/zij/het zou zijn hertrouwd
  • wij zouden zijn hertrouwd
  • jullie zouden zijn hertrouwd
  • zij zouden zijn hertrouwd

Conditional perfect

  • I would have remarried
  • you would have remarried
  • he/she/it would have remarried
  • we would have remarried
  • you would have remarried
  • they would have remarried

Imperatief

  • jij hertrouw
  • jullie hertrouwt

Imperative

  • you remarry
  • you remarry

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van hertrouwen