Vervoeging van heulen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik heul
    • jij heult
    • hij/zij/het heult
    • wij heulen
    • jullie heulen
    • zij heulen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik heulde
    • jij heulde
    • hij/zij/het heulde
    • wij heulden
    • jullie heulden
    • zij heulden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geheuld
    • jij hebt geheuld
    • hij/zij/het heeft geheuld
    • wij hebben geheuld
    • jullie hebben geheuld
    • zij hebben geheuld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geheuld
    • jij had geheuld
    • hij/zij/het had geheuld
    • wij hadden geheuld
    • jullie hadden geheuld
    • zij hadden geheuld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal heulen
    • jij zult heulen
    • hij/zij/het zal heulen
    • wij zullen heulen
    • jullie zullen heulen
    • zij zullen heulen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geheuld hebben
    • jij zult geheuld hebben
    • hij/zij/het zal geheuld hebben
    • wij zullen geheuld hebben
    • jullie zullen geheuld hebben
    • zij zullen geheuld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou heulen
    • jij zou heulen
    • hij/zij/het zou heulen
    • wij zouden heulen
    • jullie zouden heulen
    • zij zouden heulen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geheuld
    • jij zou hebben geheuld
    • hij/zij/het zou hebben geheuld
    • wij zouden hebben geheuld
    • jullie zouden hebben geheuld
    • zij zouden hebben geheuld
  • Imperatief

    • jij heul
    • jullie heult

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van heulen