Vervoeging van hijgen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hijg
    • jij hijgt
    • hij/zij/het hijgt
    • wij hijgen
    • jullie hijgen
    • zij hijgen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hijgde
    • jij hijgde
    • hij/zij/het hijgde
    • wij hijgden
    • jullie hijgden
    • zij hijgden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehijgd
    • jij hebt gehijgd
    • hij/zij/het heeft gehijgd
    • wij hebben gehijgd
    • jullie hebben gehijgd
    • zij hebben gehijgd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehijgd
    • jij had gehijgd
    • hij/zij/het had gehijgd
    • wij hadden gehijgd
    • jullie hadden gehijgd
    • zij hadden gehijgd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hijgen
    • jij zult hijgen
    • hij/zij/het zal hijgen
    • wij zullen hijgen
    • jullie zullen hijgen
    • zij zullen hijgen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehijgd hebben
    • jij zult gehijgd hebben
    • hij/zij/het zal gehijgd hebben
    • wij zullen gehijgd hebben
    • jullie zullen gehijgd hebben
    • zij zullen gehijgd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hijgen
    • jij zou hijgen
    • hij/zij/het zou hijgen
    • wij zouden hijgen
    • jullie zouden hijgen
    • zij zouden hijgen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehijgd
    • jij zou hebben gehijgd
    • hij/zij/het zou hebben gehijgd
    • wij zouden hebben gehijgd
    • jullie zouden hebben gehijgd
    • zij zouden hebben gehijgd
  • Imperatief

    • jij hijg
    • jullie hijgt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van hijgen