Vervoeging van hinken

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hink
  • jij hinkt
  • hij/zij/het hinkt
  • wij hinken
  • jullie hinken
  • zij hinken

Präsens Indikativ

  • ich hinke
  • du hinkst
  • er/sie/es hinkt
  • wir hinken
  • ihr hinkt
  • sie hinken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hinkte
  • jij hinkte
  • hij/zij/het hinkte
  • wij hinkten
  • jullie hinkten
  • zij hinkten

Präteritum Indikativ

  • ich hinkte
  • du hinktest
  • er/sie/es hinkte
  • wir hinkten
  • ihr hinktet
  • sie hinkten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehinkt
  • jij hebt gehinkt
  • hij/zij/het heeft gehinkt
  • wij hebben gehinkt
  • jullie hebben gehinkt
  • zij hebben gehinkt

Perfekt Indikativ

  • ich habe gehinkt
  • du hast gehinkt
  • er/sie/es hat gehinkt
  • wir haben gehinkt
  • ihr habt gehinkt
  • sie haben gehinkt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehinkt
  • jij had gehinkt
  • hij/zij/het had gehinkt
  • wij hadden gehinkt
  • jullie hadden gehinkt
  • zij hadden gehinkt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gehinkt
  • du hattest gehinkt
  • er/sie/es hatte gehinkt
  • wir hatten gehinkt
  • ihr hattet gehinkt
  • sie hatten gehinkt

Toekomende tijd I

  • ik zal hinken
  • jij zult hinken
  • hij/zij/het zal hinken
  • wij zullen hinken
  • jullie zullen hinken
  • zij zullen hinken

Futur I Indikativ

  • ich werde hinken
  • du wirst hinken
  • er/sie/es wird hinken
  • wir werden hinken
  • ihr werdet hinken
  • sie werden hinken

Toekomende tijd II

  • ik zal gehinkt hebben
  • jij zult gehinkt hebben
  • hij/zij/het zal gehinkt hebben
  • wij zullen gehinkt hebben
  • jullie zullen gehinkt hebben
  • zij zullen gehinkt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gehinkt haben
  • du wirst gehinkt haben
  • er/sie/es wird gehinkt haben
  • wir werden gehinkt haben
  • ihr werdet gehinkt haben
  • sie werden gehinkt haben

Conditionalis I

  • ik zou hinken
  • jij zou hinken
  • hij/zij/het zou hinken
  • wij zouden hinken
  • jullie zouden hinken
  • zij zouden hinken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde hinken
  • du würdest hinken
  • er/sie/es würde hinken
  • wir würden hinken
  • ihr würdet hinken
  • sie würden hinken

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehinkt
  • jij zou hebben gehinkt
  • hij/zij/het zou hebben gehinkt
  • wij zouden hebben gehinkt
  • jullie zouden hebben gehinkt
  • zij zouden hebben gehinkt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gehinkt haben
  • du würdest gehinkt haben
  • er/sie/es würde gehinkt haben
  • wir würden gehinkt haben
  • ihr würdet gehinkt haben
  • sie würden gehinkt haben

Imperatief

  • jij hink
  • jullie hinkt

Imperativ

  • du hink(e)
  • ihr hinkt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van hinken