Vervoeging van hoesten
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hoest
- jij hoest
- hij/zij/het hoest
- wij hoesten
- jullie hoesten
- zij hoesten
Indicativo presente
- yo toso
- tú toses
- él/ella tose
- nosotros tosemos
- vosotros toséis
- ellos/ellas tosen
Onvoltooid verleden tijd
- ik hoestte
- jij hoestte
- hij/zij/het hoestte
- wij hoestten
- jullie hoestten
- zij hoestten
Indefinido
- yo tosí
- tú tosiste
- él/ella tosió
- nosotros tosimos
- vosotros tosisteis
- ellos/ellas tosieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehoest
- jij hebt gehoest
- hij/zij/het heeft gehoest
- wij hebben gehoest
- jullie hebben gehoest
- zij hebben gehoest
Pretérito perfecto compuesto
- yo he tosido
- tú has tosido
- él/ella ha tosido
- nosotros hemos tosido
- vosotros habéis tosido
- ellos/ellas han tosido
Voltooid verleden tijd
- ik had gehoest
- jij had gehoest
- hij/zij/het had gehoest
- wij hadden gehoest
- jullie hadden gehoest
- zij hadden gehoest
Pluscuamperfecto
- yo había tosido
- tú habías tosido
- él/ella había tosido
- nosotros habíamos tosido
- vosotros habíais tosido
- ellos/ellas habían tosido
Toekomende tijd I
- ik zal hoesten
- jij zult hoesten
- hij/zij/het zal hoesten
- wij zullen hoesten
- jullie zullen hoesten
- zij zullen hoesten
Futuro I
- yo toseré
- tú toserás
- él/ella toserá
- nosotros toseremos
- vosotros toseréis
- ellos/ellas toserán
Toekomende tijd II
- ik zal gehoest hebben
- jij zult gehoest hebben
- hij/zij/het zal gehoest hebben
- wij zullen gehoest hebben
- jullie zullen gehoest hebben
- zij zullen gehoest hebben
Futuro perfecto
- yo habré tosido
- tú habrás tosido
- él/ella habrá tosido
- nosotros habremos tosido
- vosotros habréis tosido
- ellos/ellas habrán tosido
Conditionalis I
- ik zou hoesten
- jij zou hoesten
- hij/zij/het zou hoesten
- wij zouden hoesten
- jullie zouden hoesten
- zij zouden hoesten
Condicional
- yo tosería
- tú toserías
- él/ella tosería
- nosotros toseríamos
- vosotros toseríais
- ellos/ellas toserían
Conditionalis II
- ik zou hebben gehoest
- jij zou hebben gehoest
- hij/zij/het zou hebben gehoest
- wij zouden hebben gehoest
- jullie zouden hebben gehoest
- zij zouden hebben gehoest
Condicional perfecto
- yo habría tosido
- tú habrías tosido
- él/ella habría tosido
- nosotros habríamos tosido
- vosotros habríais tosido
- ellos/ellas habrían tosido
Imperatief
- jij hoest
- jullie hoest
Imperativo presente
- tú tose
- vosotros tosed