Vervoeging van hoesten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hoest
- jij hoest
- hij/zij/het hoest
- wij hoesten
- jullie hoesten
- zij hoesten
Presente
- io tossisco
- tu tossisci
- lui/lei/Lei tossisce
- noi tossiamo
- voi/Voi tossite
- loro/Loro tossiscono
Onvoltooid verleden tijd
- ik hoestte
- jij hoestte
- hij/zij/het hoestte
- wij hoestten
- jullie hoestten
- zij hoestten
Imperfetto
- io tossivo
- tu tossivi
- lui/lei/Lei tossiva
- noi tossivamo
- voi/Voi tossivate
- loro/Loro tossivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehoest
- jij hebt gehoest
- hij/zij/het heeft gehoest
- wij hebben gehoest
- jullie hebben gehoest
- zij hebben gehoest
Passato prossimo
- io ho tossito
- tu hai tossito
- lui/lei/Lei ha tossito
- noi abbiamo tossito
- voi/Voi avete tossito
- loro/Loro hanno tossito
Voltooid verleden tijd
- ik had gehoest
- jij had gehoest
- hij/zij/het had gehoest
- wij hadden gehoest
- jullie hadden gehoest
- zij hadden gehoest
Trapassato prossimo
- io avevo tossito
- tu avevi tossito
- lui/lei/Lei aveva tossito
- noi avevamo tossito
- voi/Voi avevate tossito
- loro/Loro avevano tossito
Toekomende tijd I
- ik zal hoesten
- jij zult hoesten
- hij/zij/het zal hoesten
- wij zullen hoesten
- jullie zullen hoesten
- zij zullen hoesten
Futuro semplice
- io tossirò
- tu tossirai
- lui/lei/Lei tossirà
- noi tossiremo
- voi/Voi tossirete
- loro/Loro tossiranno
Toekomende tijd II
- ik zal gehoest hebben
- jij zult gehoest hebben
- hij/zij/het zal gehoest hebben
- wij zullen gehoest hebben
- jullie zullen gehoest hebben
- zij zullen gehoest hebben
Futuro anteriore
- io avrò tossito
- tu avrai tossito
- lui/lei/Lei avrà tossito
- noi avremo tossito
- voi/Voi avrete tossito
- loro/Loro avranno tossito
Conditionalis I
- ik zou hoesten
- jij zou hoesten
- hij/zij/het zou hoesten
- wij zouden hoesten
- jullie zouden hoesten
- zij zouden hoesten
Condizionale presente
- io tossirei
- tu tossiresti
- lui/lei/Lei tossirebbe
- noi tossiremmo
- voi/Voi tossireste
- loro/Loro tossirebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gehoest
- jij zou hebben gehoest
- hij/zij/het zou hebben gehoest
- wij zouden hebben gehoest
- jullie zouden hebben gehoest
- zij zouden hebben gehoest
Condizionale passato
- io avrei tossito
- tu avresti tossito
- lui/lei/Lei avrebbe tossito
- noi avremmo tossito
- voi/Voi avreste tossito
- loro/Loro avrebbero tossito
Imperatief
- jij hoest
- jullie hoest
Imperativo
- tu tossisci
- voi/Voi tossite