Vervoeging van hokken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hok
    • jij hokt
    • hij/zij/het hokt
    • wij hokken
    • jullie hokken
    • zij hokken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hokte
    • jij hokte
    • hij/zij/het hokte
    • wij hokten
    • jullie hokten
    • zij hokten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehokt
    • jij hebt gehokt
    • hij/zij/het heeft gehokt
    • wij hebben gehokt
    • jullie hebben gehokt
    • zij hebben gehokt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehokt
    • jij had gehokt
    • hij/zij/het had gehokt
    • wij hadden gehokt
    • jullie hadden gehokt
    • zij hadden gehokt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hokken
    • jij zult hokken
    • hij/zij/het zal hokken
    • wij zullen hokken
    • jullie zullen hokken
    • zij zullen hokken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehokt hebben
    • jij zult gehokt hebben
    • hij/zij/het zal gehokt hebben
    • wij zullen gehokt hebben
    • jullie zullen gehokt hebben
    • zij zullen gehokt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hokken
    • jij zou hokken
    • hij/zij/het zou hokken
    • wij zouden hokken
    • jullie zouden hokken
    • zij zouden hokken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehokt
    • jij zou hebben gehokt
    • hij/zij/het zou hebben gehokt
    • wij zouden hebben gehokt
    • jullie zouden hebben gehokt
    • zij zouden hebben gehokt
  • Imperatief

    • jij hok
    • jullie hokt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van hokken