Vervoeging van hospitaliseren
Onbepaalde wijs (infinitief): hospitaliseren
Er is helaas geen Duitse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hospitaliseer
- jij hospitaliseert
- hij/zij/het hospitaliseert
- wij hospitaliseren
- jullie hospitaliseren
- zij hospitaliseren
Onvoltooid verleden tijd
- ik hospitaliseerde
- jij hospitaliseerde
- hij/zij/het hospitaliseerde
- wij hospitaliseerden
- jullie hospitaliseerden
- zij hospitaliseerden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehospitaliseerd
- jij hebt gehospitaliseerd
- hij/zij/het heeft gehospitaliseerd
- wij hebben gehospitaliseerd
- jullie hebben gehospitaliseerd
- zij hebben gehospitaliseerd
Voltooid verleden tijd
- ik had gehospitaliseerd
- jij had gehospitaliseerd
- hij/zij/het had gehospitaliseerd
- wij hadden gehospitaliseerd
- jullie hadden gehospitaliseerd
- zij hadden gehospitaliseerd
Toekomende tijd I
- ik zal hospitaliseren
- jij zult hospitaliseren
- hij/zij/het zal hospitaliseren
- wij zullen hospitaliseren
- jullie zullen hospitaliseren
- zij zullen hospitaliseren
Toekomende tijd II
- ik zal gehospitaliseerd hebben
- jij zult gehospitaliseerd hebben
- hij/zij/het zal gehospitaliseerd hebben
- wij zullen gehospitaliseerd hebben
- jullie zullen gehospitaliseerd hebben
- zij zullen gehospitaliseerd hebben
Conditionalis I
- ik zou hospitaliseren
- jij zou hospitaliseren
- hij/zij/het zou hospitaliseren
- wij zouden hospitaliseren
- jullie zouden hospitaliseren
- zij zouden hospitaliseren
Conditionalis II
- ik zou hebben gehospitaliseerd
- jij zou hebben gehospitaliseerd
- hij/zij/het zou hebben gehospitaliseerd
- wij zouden hebben gehospitaliseerd
- jullie zouden hebben gehospitaliseerd
- zij zouden hebben gehospitaliseerd
Imperatief
- jij hospitaliseer
- jullie hospitaliseert