Vervoeging van hospiteren
Onbepaalde wijs (infinitief): hospiteren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hospiteer
- jij hospiteert
- hij/zij/het hospiteert
- wij hospiteren
- jullie hospiteren
- zij hospiteren
Present
- I intern
- you intern
- he/she/it interns
- we intern
- you intern
- they intern
Onvoltooid verleden tijd
- ik hospiteerde
- jij hospiteerde
- hij/zij/het hospiteerde
- wij hospiteerden
- jullie hospiteerden
- zij hospiteerden
Simple past
- I interned
- you interned
- he/she/it interned
- we interned
- you interned
- they interned
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehospiteerd
- jij hebt gehospiteerd
- hij/zij/het heeft gehospiteerd
- wij hebben gehospiteerd
- jullie hebben gehospiteerd
- zij hebben gehospiteerd
Present perfect
- I have interned
- you have interned
- he/she/it has interned
- we have interned
- you have interned
- they have interned
Voltooid verleden tijd
- ik had gehospiteerd
- jij had gehospiteerd
- hij/zij/het had gehospiteerd
- wij hadden gehospiteerd
- jullie hadden gehospiteerd
- zij hadden gehospiteerd
Past perfect
- I had interned
- you had interned
- he/she/it had interned
- we had interned
- you had interned
- they had interned
Toekomende tijd I
- ik zal hospiteren
- jij zult hospiteren
- hij/zij/het zal hospiteren
- wij zullen hospiteren
- jullie zullen hospiteren
- zij zullen hospiteren
Future
- I will intern
- you will intern
- he/she/it will intern
- we will intern
- you will intern
- they will intern
Toekomende tijd II
- ik zal gehospiteerd hebben
- jij zult gehospiteerd hebben
- hij/zij/het zal gehospiteerd hebben
- wij zullen gehospiteerd hebben
- jullie zullen gehospiteerd hebben
- zij zullen gehospiteerd hebben
Future perfect
- I will have interned
- you will have interned
- he/she/it will have interned
- we will have interned
- you will have interned
- they will have interned
Conditionalis I
- ik zou hospiteren
- jij zou hospiteren
- hij/zij/het zou hospiteren
- wij zouden hospiteren
- jullie zouden hospiteren
- zij zouden hospiteren
Conditional present
- I would intern
- you would intern
- he/she/it would intern
- we would intern
- you would intern
- they would intern
Conditionalis II
- ik zou hebben gehospiteerd
- jij zou hebben gehospiteerd
- hij/zij/het zou hebben gehospiteerd
- wij zouden hebben gehospiteerd
- jullie zouden hebben gehospiteerd
- zij zouden hebben gehospiteerd
Conditional perfect
- I would have interned
- you would have interned
- he/she/it would have interned
- we would have interned
- you would have interned
- they would have interned
Imperatief
- jij hospiteer
- jullie hospiteert
Imperative
- you intern
- you intern