Vervoeging van huren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik huur
    • jij huurt
    • hij/zij/het huurt
    • wij huren
    • jullie huren
    • zij huren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik huurde
    • jij huurde
    • hij/zij/het huurde
    • wij huurden
    • jullie huurden
    • zij huurden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehuurd
    • jij hebt gehuurd
    • hij/zij/het heeft gehuurd
    • wij hebben gehuurd
    • jullie hebben gehuurd
    • zij hebben gehuurd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehuurd
    • jij had gehuurd
    • hij/zij/het had gehuurd
    • wij hadden gehuurd
    • jullie hadden gehuurd
    • zij hadden gehuurd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal huren
    • jij zult huren
    • hij/zij/het zal huren
    • wij zullen huren
    • jullie zullen huren
    • zij zullen huren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehuurd hebben
    • jij zult gehuurd hebben
    • hij/zij/het zal gehuurd hebben
    • wij zullen gehuurd hebben
    • jullie zullen gehuurd hebben
    • zij zullen gehuurd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou huren
    • jij zou huren
    • hij/zij/het zou huren
    • wij zouden huren
    • jullie zouden huren
    • zij zouden huren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehuurd
    • jij zou hebben gehuurd
    • hij/zij/het zou hebben gehuurd
    • wij zouden hebben gehuurd
    • jullie zouden hebben gehuurd
    • zij zouden hebben gehuurd
  • Imperatief

    • jij huur
    • jullie huurt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van huren