Vervoeging van ijveren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ijver
- jij ijvert
- hij/zij/het ijvert
- wij ijveren
- jullie ijveren
- zij ijveren
Onvoltooid verleden tijd
- ik ijverde
- jij ijverde
- hij/zij/het ijverde
- wij ijverden
- jullie ijverden
- zij ijverden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geijverd
- jij hebt geijverd
- hij/zij/het heeft geijverd
- wij hebben geijverd
- jullie hebben geijverd
- zij hebben geijverd
Voltooid verleden tijd
- ik had geijverd
- jij had geijverd
- hij/zij/het had geijverd
- wij hadden geijverd
- jullie hadden geijverd
- zij hadden geijverd
Toekomende tijd I
- ik zal ijveren
- jij zult ijveren
- hij/zij/het zal ijveren
- wij zullen ijveren
- jullie zullen ijveren
- zij zullen ijveren
Toekomende tijd II
- ik zal geijverd hebben
- jij zult geijverd hebben
- hij/zij/het zal geijverd hebben
- wij zullen geijverd hebben
- jullie zullen geijverd hebben
- zij zullen geijverd hebben
Conditionalis I
- ik zou ijveren
- jij zou ijveren
- hij/zij/het zou ijveren
- wij zouden ijveren
- jullie zouden ijveren
- zij zouden ijveren
Conditionalis II
- ik zou hebben geijverd
- jij zou hebben geijverd
- hij/zij/het zou hebben geijverd
- wij zouden hebben geijverd
- jullie zouden hebben geijverd
- zij zouden hebben geijverd
Imperatief
- jij ijver
- jullie ijvert