Vervoeging van illustreren

Onbepaalde wijs (infinitief): illustreren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik illustreer
    • jij illustreert
    • hij/zij/het illustreert
    • wij illustreren
    • jullie illustreren
    • zij illustreren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik illustreerde
    • jij illustreerde
    • hij/zij/het illustreerde
    • wij illustreerden
    • jullie illustreerden
    • zij illustreerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïllustreerd
    • jij hebt geïllustreerd
    • hij/zij/het heeft geïllustreerd
    • wij hebben geïllustreerd
    • jullie hebben geïllustreerd
    • zij hebben geïllustreerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïllustreerd
    • jij had geïllustreerd
    • hij/zij/het had geïllustreerd
    • wij hadden geïllustreerd
    • jullie hadden geïllustreerd
    • zij hadden geïllustreerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal illustreren
    • jij zult illustreren
    • hij/zij/het zal illustreren
    • wij zullen illustreren
    • jullie zullen illustreren
    • zij zullen illustreren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïllustreerd hebben
    • jij zult geïllustreerd hebben
    • hij/zij/het zal geïllustreerd hebben
    • wij zullen geïllustreerd hebben
    • jullie zullen geïllustreerd hebben
    • zij zullen geïllustreerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou illustreren
    • jij zou illustreren
    • hij/zij/het zou illustreren
    • wij zouden illustreren
    • jullie zouden illustreren
    • zij zouden illustreren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïllustreerd
    • jij zou hebben geïllustreerd
    • hij/zij/het zou hebben geïllustreerd
    • wij zouden hebben geïllustreerd
    • jullie zouden hebben geïllustreerd
    • zij zouden hebben geïllustreerd
  • Imperatief

    • jij illustreer
    • jullie illustreert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van illustreren