Vervoeging van imponeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik imponeer
    • jij imponeert
    • hij/zij/het imponeert
    • wij imponeren
    • jullie imponeren
    • zij imponeren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik imponeerde
    • jij imponeerde
    • hij/zij/het imponeerde
    • wij imponeerden
    • jullie imponeerden
    • zij imponeerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb geïmponeerd
    • jij hebt geïmponeerd
    • hij/zij/het heeft geïmponeerd
    • wij hebben geïmponeerd
    • jullie hebben geïmponeerd
    • zij hebben geïmponeerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had geïmponeerd
    • jij had geïmponeerd
    • hij/zij/het had geïmponeerd
    • wij hadden geïmponeerd
    • jullie hadden geïmponeerd
    • zij hadden geïmponeerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal imponeren
    • jij zult imponeren
    • hij/zij/het zal imponeren
    • wij zullen imponeren
    • jullie zullen imponeren
    • zij zullen imponeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal geïmponeerd hebben
    • jij zult geïmponeerd hebben
    • hij/zij/het zal geïmponeerd hebben
    • wij zullen geïmponeerd hebben
    • jullie zullen geïmponeerd hebben
    • zij zullen geïmponeerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou imponeren
    • jij zou imponeren
    • hij/zij/het zou imponeren
    • wij zouden imponeren
    • jullie zouden imponeren
    • zij zouden imponeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben geïmponeerd
    • jij zou hebben geïmponeerd
    • hij/zij/het zou hebben geïmponeerd
    • wij zouden hebben geïmponeerd
    • jullie zouden hebben geïmponeerd
    • zij zouden hebben geïmponeerd
  • Imperatief

    • jij imponeer
    • jullie imponeert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van imponeren