Vervoeging van inbedden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bed in
- jij bedt in
- hij/zij/het bedt in
- wij bedden in
- jullie bedden in
- zij bedden in
Onvoltooid verleden tijd
- ik bedde in
- jij bedde in
- hij/zij/het bedde in
- wij bedden in
- jullie bedden in
- zij bedden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingebed
- jij hebt ingebed
- hij/zij/het heeft ingebed
- wij hebben ingebed
- jullie hebben ingebed
- zij hebben ingebed
Voltooid verleden tijd
- ik had ingebed
- jij had ingebed
- hij/zij/het had ingebed
- wij hadden ingebed
- jullie hadden ingebed
- zij hadden ingebed
Toekomende tijd I
- ik zal inbedden
- jij zult inbedden
- hij/zij/het zal inbedden
- wij zullen inbedden
- jullie zullen inbedden
- zij zullen inbedden
Toekomende tijd II
- ik zal ingebed hebben
- jij zult ingebed hebben
- hij/zij/het zal ingebed hebben
- wij zullen ingebed hebben
- jullie zullen ingebed hebben
- zij zullen ingebed hebben
Conditionalis I
- ik zou inbedden
- jij zou inbedden
- hij/zij/het zou inbedden
- wij zouden inbedden
- jullie zouden inbedden
- zij zouden inbedden
Conditionalis II
- ik zou hebben ingebed
- jij zou hebben ingebed
- hij/zij/het zou hebben ingebed
- wij zouden hebben ingebed
- jullie zouden hebben ingebed
- zij zouden hebben ingebed
Imperatief
- jij bed in
- jullie bedt in