Vervoeging van inbijten
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bijt in
- jij bijt in
- hij/zij/het bijt in
- wij bijten in
- jullie bijten in
- zij bijten in
Onvoltooid verleden tijd
- ik beet in
- jij beet in
- hij/zij/het beet in
- wij beten in
- jullie beten in
- zij beten in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingebeten
- jij hebt ingebeten
- hij/zij/het heeft ingebeten
- wij hebben ingebeten
- jullie hebben ingebeten
- zij hebben ingebeten
Voltooid verleden tijd
- ik had ingebeten
- jij had ingebeten
- hij/zij/het had ingebeten
- wij hadden ingebeten
- jullie hadden ingebeten
- zij hadden ingebeten
Toekomende tijd I
- ik zal inbijten
- jij zult inbijten
- hij/zij/het zal inbijten
- wij zullen inbijten
- jullie zullen inbijten
- zij zullen inbijten
Toekomende tijd II
- ik zal ingebeten hebben
- jij zult ingebeten hebben
- hij/zij/het zal ingebeten hebben
- wij zullen ingebeten hebben
- jullie zullen ingebeten hebben
- zij zullen ingebeten hebben
Conditionalis I
- ik zou inbijten
- jij zou inbijten
- hij/zij/het zou inbijten
- wij zouden inbijten
- jullie zouden inbijten
- zij zouden inbijten
Conditionalis II
- ik zou hebben ingebeten
- jij zou hebben ingebeten
- hij/zij/het zou hebben ingebeten
- wij zouden hebben ingebeten
- jullie zouden hebben ingebeten
- zij zouden hebben ingebeten
Imperatief
- jij bijt in
- jullie bijt in