Vervoeging van inbranden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik brand in
    • jij brandt in
    • hij/zij/het brandt in
    • wij branden in
    • jullie branden in
    • zij branden in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik brandde in
    • jij brandde in
    • hij/zij/het brandde in
    • wij brandden in
    • jullie brandden in
    • zij brandden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingebrand
    • jij hebt ingebrand
    • hij/zij/het heeft ingebrand
    • wij hebben ingebrand
    • jullie hebben ingebrand
    • zij hebben ingebrand
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingebrand
    • jij had ingebrand
    • hij/zij/het had ingebrand
    • wij hadden ingebrand
    • jullie hadden ingebrand
    • zij hadden ingebrand
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inbranden
    • jij zult inbranden
    • hij/zij/het zal inbranden
    • wij zullen inbranden
    • jullie zullen inbranden
    • zij zullen inbranden
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingebrand hebben
    • jij zult ingebrand hebben
    • hij/zij/het zal ingebrand hebben
    • wij zullen ingebrand hebben
    • jullie zullen ingebrand hebben
    • zij zullen ingebrand hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inbranden
    • jij zou inbranden
    • hij/zij/het zou inbranden
    • wij zouden inbranden
    • jullie zouden inbranden
    • zij zouden inbranden
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingebrand
    • jij zou hebben ingebrand
    • hij/zij/het zou hebben ingebrand
    • wij zouden hebben ingebrand
    • jullie zouden hebben ingebrand
    • zij zouden hebben ingebrand
  • Imperatief

    • jij brand in
    • jullie brandt in

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van inbranden