Vervoeging van inbrokkelen
Onbepaalde wijs (infinitief): inbrokkelen
Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik brokkel in
- jij brokkelt in
- hij/zij/het brokkelt in
- wij brokkelen in
- jullie brokkelen in
- zij brokkelen in
Onvoltooid verleden tijd
- ik brokkelde in
- jij brokkelde in
- hij/zij/het brokkelde in
- wij brokkelden in
- jullie brokkelden in
- zij brokkelden in
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ingebrokkeld
- jij hebt ingebrokkeld
- hij/zij/het heeft ingebrokkeld
- wij hebben ingebrokkeld
- jullie hebben ingebrokkeld
- zij hebben ingebrokkeld
Voltooid verleden tijd
- ik had ingebrokkeld
- jij had ingebrokkeld
- hij/zij/het had ingebrokkeld
- wij hadden ingebrokkeld
- jullie hadden ingebrokkeld
- zij hadden ingebrokkeld
Toekomende tijd I
- ik zal inbrokkelen
- jij zult inbrokkelen
- hij/zij/het zal inbrokkelen
- wij zullen inbrokkelen
- jullie zullen inbrokkelen
- zij zullen inbrokkelen
Toekomende tijd II
- ik zal ingebrokkeld hebben
- jij zult ingebrokkeld hebben
- hij/zij/het zal ingebrokkeld hebben
- wij zullen ingebrokkeld hebben
- jullie zullen ingebrokkeld hebben
- zij zullen ingebrokkeld hebben
Conditionalis I
- ik zou inbrokkelen
- jij zou inbrokkelen
- hij/zij/het zou inbrokkelen
- wij zouden inbrokkelen
- jullie zouden inbrokkelen
- zij zouden inbrokkelen
Conditionalis II
- ik zou hebben ingebrokkeld
- jij zou hebben ingebrokkeld
- hij/zij/het zou hebben ingebrokkeld
- wij zouden hebben ingebrokkeld
- jullie zouden hebben ingebrokkeld
- zij zouden hebben ingebrokkeld
Imperatief
- jij brokkel in
- jullie brokkelt in