Vervoeging van inbusselen

Onbepaalde wijs (infinitief): inbusselen

Er is helaas geen Franse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik bussel in
    • jij busselt in
    • hij/zij/het busselt in
    • wij busselen in
    • jullie busselen in
    • zij busselen in
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik busselde in
    • jij busselde in
    • hij/zij/het busselde in
    • wij busselden in
    • jullie busselden in
    • zij busselden in
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb ingebusseld
    • jij hebt ingebusseld
    • hij/zij/het heeft ingebusseld
    • wij hebben ingebusseld
    • jullie hebben ingebusseld
    • zij hebben ingebusseld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had ingebusseld
    • jij had ingebusseld
    • hij/zij/het had ingebusseld
    • wij hadden ingebusseld
    • jullie hadden ingebusseld
    • zij hadden ingebusseld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal inbusselen
    • jij zult inbusselen
    • hij/zij/het zal inbusselen
    • wij zullen inbusselen
    • jullie zullen inbusselen
    • zij zullen inbusselen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal ingebusseld hebben
    • jij zult ingebusseld hebben
    • hij/zij/het zal ingebusseld hebben
    • wij zullen ingebusseld hebben
    • jullie zullen ingebusseld hebben
    • zij zullen ingebusseld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou inbusselen
    • jij zou inbusselen
    • hij/zij/het zou inbusselen
    • wij zouden inbusselen
    • jullie zouden inbusselen
    • zij zouden inbusselen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben ingebusseld
    • jij zou hebben ingebusseld
    • hij/zij/het zou hebben ingebusseld
    • wij zouden hebben ingebusseld
    • jullie zouden hebben ingebusseld
    • zij zouden hebben ingebusseld
  • Imperatief

    • jij bussel in
    • jullie busselt in